Managing Unconscious Bias at Facebook

I’ve written before about how the lack of diversity in the companies that are shaping our world is literally hurting people. I specifically referred to Eric Meyer being confronted with his deceased daughter. Facebook does realise their lack of diversity is also hurting their business. So they’ve started an internal course to battle what they term unconscious bias. They’ve put an interesting set of videos of the course online. From their blogpost:

To reflect the diversity of the 1.4 billion people using our products, we need to have people with different backgrounds, races, genders and points of view working at Facebook. Diverse teams have better results, so this is not only the right thing to do – it’s also good for our business.

and:

One of the most important things we can do to promote diversity in the workplace is to correct for the unconscious bias that all of us have.

Google is focusing on unconscious bias too.

I am aware that so-called affirmitive action has gotten a bad reputation, but if I were to change a company’s culture on this topic, this isn’t where I would start. To really make an impact these information giants will have to start directly addressing the structural societal problems that lead the lack of diversity.

Interested to learn more about diversity in the technology sector? Check out these resources.

Wrestling with Godwin’s Law: Breaking the Taboo

Het voormalige bevolkingsregister nu

On May 5th, 2014, I delivered the inaugural annual Godwin-lecture at the Dutch Resistance museum in Amsterdam. May 5th is liberation day, a day on which the Dutch celebrate freedom. An ideal moment to use the past, in particular the Second Worldwar, to reflect on the our current state of freedom. Below, in Dutch, the full lecture as I delivered it. For a slightly shorter version (edited for legibility) check out De Correspondent. Comments are more than welcome.

Inleiding

Dank u wel voor uw komst naar dit indrukwekkende museum op deze bijzondere dag. Het is aan mij om de spits af te bijten van een lange reeks jaarlijkse lezingen, waarin sprekers expliciete verbanden zullen gaan leggen tussen de actuele ontwikkelingen en de Tweede Wereldoorlog. Vanavond ga ik u proberen uit te leggen waarom ik het belangrijk vind dat dit gebeurt. Laten we beginnen.

U voelt de eerste ‘Godwin’ al aankomen. Hier is hij dan:

In de Tweede Wereldoorlog hadden we wél wat te verbergen.

 Bijvoorbeeld de gegevens die opgeslagen waren in het bevolkingsregister.

De aanslag op het bevolkingsregister

Dit bevolkingsregister was voor de Duitse bezetter een bijzonder handig opsporingsmiddel: de gegevens van 70.000 Amsterdamse Joden lagen erin opgeslagen. Daarnaast kon de bezetter het register gebruiken als controlemiddel, bijvoorbeeld om te controleren of de informatie op een persoonsbewijs wel klopte.

Op 27 maart 1943 pleegde een verzetsgroep daarom een aanslag op het toenmalige bevolkingsregister. Gerrit van der Veen, Willem Arondéus, Johan Brouwer, Rudi Bloemgarten en nog een aantal anderen hadden de aanslag grondig voorbereid en hadden besloten dat er geen doden mochten vallen. De aanslagplegers gingen als politieagent verkleed het gebouw in. Ze overmeesterden de bewakers en gaven deze een verdovende injectie om ze daarna via een achteringang even in Artis te parkeren. De archiefkasten met de bevolkingsadministratie werden overhoop gegooid. Na de admnistratie te overgieten met benzol stichtte de groep een zo groot mogelijke brand.

De brandweer speelde een cruciale rol die avond. Een aantal met het verzet bevriende brandweerlieden was van tevoren al op de hoogte gesteld van de aanslag. Toen de melding van de brand binnen kwam, werd er bewust wat langer gewacht met uitrukken om het vuur goed zijn werk te kunnen laten doen. Bij het blussen en nablussen werd er extra veel water gebruikt. Op die manier was er naast de brandschade ook waterschade. Op de één of andere manier vind ik dit verhaal over de brandweer een typisch Nederlandse vorm van verzet: een soort ‘polderverzet’ zeg maar.

De aanslag was uiteindelijk niet zo succesvol als gehoopt. Omdat de persoonsbewijzen zo dicht op elkaar waren opgeslagen bleef er veel bewaard. Ongeveer 15% van de documenten waren door de brand vernietigd. Daarnaast waren er door de waterschade nog een paar duizend documenten onbruikbaar geworden en was de totale ravage natuurlijk enorm. De verzetsgroep werd verraden door een NSB’er en in juli 1943 werden twaalf leden van de groep in de duinen bij Overveen gefusilleerd.

De Nederlandse bewaarplicht

Het gebouw waarin het bevolkingsregister in de Tweede Wereldoorlog gevestigd was heeft de aanslag en de oorlog wel overleefd. Het bevindt zich op een steenworp afstand van waar u nu zit.

Eigenlijk had ik daar deze lezing willen geven. Maar dat kon helaas niet. Het gebouw wordt namelijk op dit moment door Artis verbouwd tot een congrescentrum. Er was toch niets symbolischer geweest dan op die plek een verhaal te houden over de recente ontwikkelingen op het gebied van de bewaarplicht? Er is toch geen ander verhaal dan deze aanslag dat ons zo duidelijk de schaduwkant laat zien van het opslaan van persoonsgegevens?

Aankondiging Nederlandse bewaarplicht
Aankondiging Nederlandse bewaarplicht

Op 1 september 2009 is, als implementatie van een Europese richtlijn, de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in werking getreden. Deze wet verplicht internetproviders en telecomaanbieders tot het bewaren van alle verkeers- en locatiegegevens van hun klanten voor een periode van zes tot twaalf maanden. Als ik nu met u zou bellen moet Vodafone bijvoorbeeld de begin- en eindtijd, de telefoonnummers, de namen en adressen van de betrokken abonnees, en de locaties waar betrokken mobiele telefoons zich bevinden, twaalf maanden bewaren.

Hoewel de inhoud van de gesprekken niet bewaard hoeft te worden gaat het hier toch om bijzonder gevoelige gedragsgegevens. Mijn collega Ton Siedsma heeft bijvoorbeeld al zijn gedragsgegevens van één week bijgehouden en aan de journalist Dimitri Tokmetzis van De Correspondent gegeven. Die heeft vervolgens, samen met een onderzoeksteam van de universiteit van Gent en een veiligheidsexpert, deze vijftienduizend ‘data points’ uit Ton’s mailtjes, telefoontjes en websitebezoek geanalyseerd. Voor de duidelijkheid: dit gaat niet over de inhoud van Ton’s emails en gesprekken. Ton heeft echt alleen de gegevens die een provider in het kader van de bewaarplicht op zou moeten slaan aan Tokmetzis overgedragen.

Eén week aan data bleek ruim voldoende om een gedetailleerd beeld te schetsen van wie Ton is. Een korte passage uit het artikel op De Correspondent:

“Ton is begin twintig en nog niet zo lang afgestudeerd. Hij krijgt e-mails over studentenhuisvesting en bijbanen, op te maken uit de onderwerpregel en de afzenders. Hij maakt lange werkdagen, mede doordat hij ver moet reizen met de trein. Vaak is hij niet voor acht uur ‘s avonds thuis. Eenmaal daar gaat het werk door tot ver in de avond. Er wordt nog met collega’s gebeld en gemaild. [..] Ton leest graag over sport op nu.nl, nrc.nl en vk.nl. Hij is vooral geïnteresseerd in fietsen. Dat doet hij ook zelf. Ook leest hij Scandinavische thrillers, althans daar zoekt hij naar op Google en Yahoo. Hij heeft daarnaast interesse in filosofie en religie. We vermoeden dat Ton christelijk is. [..]

De bewaarplicht is een disproportionele schending van onze privacy. Waarom zou deze informatie van echt iedereen bewaard moeten worden? In Duitsland was men er in 2009 al over uit dat de Europese richtlijn niet in overeenstemming was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Nog geen maand geleden heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de richtlijn ook ongeldig verklaard. De Finse minister van Onderwijs, Wetenschap en Communicatie reageerde meteen:

“Naturally, we must clean out the paragraphs enacted due to the directive. We will gladly adhere to this decision.”

Je zou verwachten dat de Nederlandse regering even blij zou zijn met de uitspraak. Dat lijkt niet het geval. In een vragenuurtje van de Tweede Kamer op dinsdag 8 april zegt staatssecretaris Fred Teeven:

“Het is belangrijk dat je verkeersgegevens over internet en telefoongegevens over een bepaalde periode kan bewaren.”

Daarna besluit hij nog even rustig acht weken na te gaan denken over hoe Nederland op het vonnis van het Europese hof zou moeten reageren. In een land waar nog geen 75 jaar geleden een aanslag op een databank met bevolkingsgegevens broodnodig bleek te zijn had ik iets anders verwacht van de staatssecretaris.

Ik heb toch niets te verbergen?

Niets te verbergen
Niets te verbergen

De laatste jaren heb ik talloze discussies gevoerd over het belang van privacy. Naarmate zo’n discussie over privacy langer voort duurt wordt de kans dat mijn gesprekspartner het argument “Ik heb toch niets te verbergen?!” gebruikt één. Inmiddels begrijp ik dat dit een reactie is die voortkomt uit privilege. De persoon die “Ik heb toch niets te verbergen” zegt is hoogstwaarschijnlijk niet gemarginaliseerd in de maatschappij en heeft een absoluut vertrouwen in de eigen overheid. Activisten in Syrië, asielzoekers (ongeacht hun achtergrondverhaal), maar ook mensen die bij het UWV ingeschreven staan als werkzoekende zul je het argument niet horen gebruiken.

Mijn reactie op het argument verschilt per situatie. Zo af en toe zeg ik: “In de Tweede Wereldoorlog hadden we wél wat te verbergen.” Dat wordt zelden gewaardeerd. Ik maak dan een ‘Godwin’, een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog, om mijn argument kracht bij te zetten. En dat is niet kies.

Godwin en Wilders

Waar komt die term ‘Godwin’ eigenlijk vandaan?

Mike Godwin (Lane Hartwell, CC BY-SA 3.0)
Mike Godwin (Lane Hartwell, CC BY-SA 3.0)

Dit is Mike Godwin. Hij zat, met vele anderen, al op het internet voordat het World Wide Web uitgevonden was. Het was de tijd waarin onze communicatieinfrastructuur nog niet volledig gecommercialiseerd was maar gerund werd door publieke instanties. De tijd waarin we technologie zo ontwierpen dat het gedistribueerd kon werken en we nog niet al onze data aan vijf Amerikaanse tech-giganten hoeften te geven.

In 1990 viel het hem op dat in online discussies steeds vaker Nazi-vergelijkingen werden gemaakt. Politiek beleid werd keer op keer vergeleken met nazisme. Het maken van zo’n vergelijking was een ‘meme’ geworden, een idee dat zich op virale wijze verspreid. Godwin vond persoonlijk dat dit de holocaust trivialiseerde en besloot om, als experiment, een ‘counter-meme’ in te zetten. Hij ontwikkelde wat hij noemde “Godwin’s Law of Nazi Analogies”. Die luidde in het Nederlands als volgt:

“Naarmate online-discussies langer worden, nadert de waarschijnlijkheid van een vergelijking met de nazi’s of Hitler één.”

In elke discussie waar een, naar zijn mening, niet gerechtvaardige Nazi-analogie werd gemaakt plaatste hij zijn ‘wet’. Volgens Godwin werkte zijn ‘counter-meme’. In discussies waar hij zijn wet had geplaatst werden er minder vergelijkingen gemaakt. Sindsdien is het aanroepen van de Wet van Godwin langzaam uitgegroeid tot een effectief middel om mensen die een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog maken terecht te wijzen.

In het Nederlandse debat wordt de wet van Godwin ook regelmatig aangeroepen. De laatste jaren vooral in verband met beroepspoliticus Geert Wilders.

Geert Wilders (Flickr gebruiker: ANS-online, CC BY-NC-SA 2.0)
Geert Wilders (Flickr gebruiker: ANS-online, CC BY-NC-SA 2.0)

Elke keer dat Wilders de volgende stap neemt in zijn populistische draaiboek is er wel iemand die hem, meestal vanuit diepe morele verontwaardiging, met Hitler vergelijkt. Wat er dan volgt is steevast hetzelfde: Wilders zegt gekrenkt te zijn, hij geeft aan dat hij niemand wil vernietigen en dat hij zich juist thuis voelt in Israel. De persoon die de vergelijking heeft gemaakt wordt teruggefloten en is de gebeten hond.

Een recent voorbeeld speelde een week voor de gemeenteraadsverkiezingen. Wilders was op campagne op een markt in Den Haag en zei zei dat zijn kiezers stemmen voor “een stad met minder lasten en als het even kan wat minder Marokkanen”. De PvdA bestuurder Fouad Sidali reageerde in een tweet:

“Hitler is onder ons. In de gedaante van Geert Wilders. Hitler vond ook dat er minder Joden moesten zijn. Opdat we nooit zullen vergeten.”

Een dag later schrijft Sidali:

“De vergelijking die ik maakte is ongepast en had ik niet mogen maken. Men moet wel beseffen welke emoties de uitspraken van Wilders oproept”

Hij deed dit uiteraard weer in een tweet (ik vraag me soms trouwens af wat Goebbels met een medium als Twitter voor mekaar had kunnen krijgen) en Wilders reageert op Twitter binnen een half uur:

“Sidali teruggefloten door Spekman, neemt woorden terug. Verstandig. Vertrek naar Marokko zou nog verstandiger zijn.”

Naar aanleiding van de ophef rondom Wilders’ uitspraken op de avond van de gemeenteverkiezingen wist Ronald Sørensen, lid van de eerste kamer voor de PVV, de vergelijkingen met Nazi-Duitsland in perspectief te plaatsen. In het Algemeen Dagblad zegt hij:

“Ja, we willen minder Marokkanen. Maar een enkeltje naar de zon in Marokko is toch wel wat anders dan een enkeltje Auschwitz.”

Dit noem ik dan maar een ‘reverse-Godwin’: het gebruiken van een vergelijking met de holocaust om je eigen handelen in een positief daglicht te plaatsen. Jerry Springer deed een maand geleden ook een ‘reverse-Godwin’. Hij was het zat dat mensen TV de schuld geven van maatschappelijke problemen en zei daarom op een conferentie:

“We had a holocaust before anyone had a television set”

Wilders heeft inmiddels aangegeven dat hij zich niet langer laat vergelijken met Hitler, het fascisme of andere elementen uit de Tweede wereldoorlog. Hij zegt dat hij de mensen die dat toch doen civielrechtelijk gaat aanpakken, met als eis dat ze hun woorden terugnemen en hun excuses aanbieden. Ik vraag mij daarbij af of hij de criteria voor zo’n procedure niet wat moet verbreden. Mensen zullen hem anders ongetwijfeld gaan vergelijken met bijvoorbeeld Idi Amin. Amin “regelde” immers in augustus 1972 dat ongeveer zestigduizend Aziaten binnen 90 dagen Oeganda moesten verlaten. Mij zult u overigens niet op het maken van deze vergelijking kunnen betrappen. Het lijkt me niet handig om een civielrechtelijke procedure aan mijn broek te krijgen, nu ik op dit moment nog in een strafrechtelijke procedure verwikkeld ben. Maar daarover later meer.

Vrijheid op 4 en 5 mei

Het is begrijpelijk dat het taboe op de ‘Godwin’ bestaat.

Nationaal Comité 4 en 5 mei
Nationaal Comité 4 en 5 mei

Het raakt namelijk aan een paradoxaal element binnen de activiteiten op 4 en 5 mei: De horreurs van de Tweede Wereldoorlog zijn zo afgrijselijk dat ze op zichzelf staan als een verabsolutering van het kwaad. De holocaust is met niets of niemand te vergelijken, niemand is zo erg als Hitler, en het is eens maar nooit weer. Dit is het uitgangspunt van bijvoorbeeld iemand als herdenkingspurist Rik Peels, die op 1 mei jongstleden in het NRC schrijft over de inflatie van onze Dodenherdenking die volgens hem zo langzamerhand op een kerstboom begint te lijken waar altijd nog wel een bal bij kan. (Hij doet daar overigens naar mijn mening onrecht aan het kerstfeest, vergelijkingen blijven problematisch). Tegelijkertijd kan het leed van de Tweede Wereldoorlog alleen maar echt betekenis houden als het gerelateerd kan worden aan huidige maatschappelijke, economische en politieke discussies.

Naarmate er minder mensen zijn die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt zal dit een urgenter probleem worden voor het in 1987 opgerichte Nationaal Comité 4 en 5 mei. Zij houden sinds 2001 door middel van een jaarlijks ‘vrijheidsonderzoek’ de beleving van Nederlanders ten aanzien van 4 en 5 mei in de gaten. De resultaten van 2014 zijn net binnen. Ik citeer:

“De Tweede Wereldoorlog en de aanslagen op ‘nine-eleven’ zijn twee historische gebeurtenissen die het denken over vrijheid en onvrijheid van ruim de helft van de Nederlanders sterk hebben beïnvloed. De Tweede Wereldoorlog is vandaag de dag nog steeds een actueel onderwerp van gesprek: acht op de tien Nederlanders praten nog over deze oorlog.”

De onderzoekers schrijven echter ook dat 4 en 5 mei aan moeten blijven sluiten bij de beleving van de burgers om die duidelijke plaats in de samenleving te behouden.

Ruud Lubbers gaf in 2006 de 5 mei lezing. Hij vroeg zich af of het na de eerste bevrijding aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en de tweede bevrijding aan het einde van de koude oorlog (de val van de muur) niet tijd is voor een derde bevrijding. Ik citeer uit zijn speech:

“Zijn wij niet toe aan een derde bevrijding? Een bevrijding door onszelf, van onszelf, van onze eigen angst? Roosevelt sprak van ‘freedom from fear’ en daarmee doelde hij op dictatuur en oorlog. Maar nu zijn wij bang voor terrorisme en voor andere culturen.”

Lubbers heeft begrepen dat je de lessen over vrijheid die we van 5 mei 1945 kunnen leren moet aangrijpen in het hedendaagse debat. Ik ben het hier met hem eens. Natuurlijk is het altijd ongepast om iemand met Hitler te vergelijken, maar dat betekent niet dat we de vele lessen die we uit het verleden kunnen leren links moeten laten liggen. Ik wil daarom in de rest van mijn verhaal een historisch perspectief gebruiken om een aantal dingen te zeggen over vrijheid, risico en controle in onze datahongerige en snel digitaliserende informatiemaatschappij.

De Bijlmer en maakbaarheid

Flats in de Bijlmer (Flickr gebruiker: Arden, CC BY-SA 2.0)
Flats in de Bijlmer (Flickr gebruiker: Arden, CC BY-SA 2.0)

Om dat te doen beginnen we in de Bijlmer. Voor mij staat deze foto symbool voor het geloof in de maakbaarheid van de samenleving dat ten tijde van het bouwen van de Bijlmermeer, eind jaren zestig/begin jaren zeventig, bijzonder hoog was. Het stedelijk ontwerp van de Bijlmer was gebaseerd op het concept van de ‘functionele stad’. Het ideale ontwerp voor een ideale maatschappij was een radicale scheiding van de functies wonen, werk en vrije tijd. De hoogbouw, zo neergezet dat elke woning ruim voldoende zon kreeg, moest in een groen parklandschap neergezet worden. Het autoverkeer moest op verhoogde dreven gescheiden worden van voetgangers en fietsers.

Ik heb veel met deze wijk. Niet alleen ben ik compleet gefascineerd door het toch wel mislukte maakbaarheidsideaal, ook heb ik zeven jaar bewegingsonderwijs gegeven op de Open Schoolgemeenschap Bijlmer. Deze school werd in de jaren zeventig, met echte jaren zeventig idealen, gebouwd. Er was niet alleen een vernieuwende pedagogiek, maar ook het gebouw was speciaal. De school stond ‘midden in de wijk’ en het onderscheid tussen binnen en buiten moest zo klein mogelijk worden gemaakt. Er liep dus een fietspad recht door het gebouw en er lagen stoeptegels op de vloer. Alles moest open zijn, de lokalen hadden geen deuren en iedereen kon gewoon binnen lopen. Er was geloof in de goedheid van de mens en er was vertrouwen in elkaar.

Toen begin 2005 de identificatieplicht werd ingevoerd in Nederland werkte ik er nog. Al snel viel mij iets op: zwarte kinderen uit de klassen die ik les gaf werden regelmatig op straat door de politie gevraagd om hun legitimatie te tonen. Aan de blanke leerlingen werd nooit iets gevraagd.

De identificatieplicht

Een identificatiebewijs is een instrument van sociale controle, een instrument van surveillance. Het wordt gebruikt om mensen binnen of buiten te sluiten en de bestaande status quo in stand te houden.

In de Tweede Wereldoorlog wisten we dat heel goed. Gerrit van der Veen was naast één van de mensen die de aanslag op het bevolkingsregister pleegden ook in 1942 één van de mede-oprichters van de Persoonsbewijzencentrale (de PCB). Na heel veel proberen lukte het de centrale om vrijwel volmaakte kopieën van het persoonsbewijs te maken. Op het hoogtepunt werkten er meer dan 100 mensen bij de PCB. Uiteindelijk zijn er meer dan 65.000 vervalste persoonsbewijzen produceerd. Naast ‘arische’ persoonsbewijzen (dus zonder ‘J’) maakte de PBC ook officiële stempels na en produceerde ze tabaksbonnen. Want zoals Lou de Jong schreef:

“In de spanningen van het illegaal bestaan was roken voor menige illegale werker een levensnoodzaak.”

Identiteitsbewijzen worden nog steeds, om allerlei redenen, vervalst.

Lichtbildausweis (Digital Courage)
Lichtbildausweis (Digital Courage)

Dit is een Lichtbildausweis. Een simpel pasje met wat persoonsgegevens. Je kunt ze voor een tientje kopen bij de Duitse burgerrechtenorganisatie Digital Courage. Journalist Brenno de Winter maakte er de afgelopen jaren nieuws mee: hij gebruikte een Lichtbildausweis om zich te legitimeren bij de Tweede Kamer, de AIVD, drie politiekorpsen, de Marechaussee bij een bezoek aan het Koninklijk Paleis, het Europees Parlement, diverse ministeries, de OPTA, de Onderzoeksraad voor Veiligheid en bij diverse bedrijven. Die accepteerden de Ausweis allemaal.

Als een klein en persoonlijk verzet tegen de identificatieplicht had ik sinds december vorig jaar ook een Lichtbildausweis. Het maakte mij bewust van hoe vaak we tegenwoordig een legitimatiebewijs moeten laten zien. Zonder problemen kwam ook ik met dit pasje overal binnen. Meestal ging het ongeveer als volgt: de persoon achter de balie herkende het pasje niet en besloot dan om het even bij een meer ervaren collega te checken. Die ervaren collega keek er dan kort naar en zei “Oh dat is Duits, dat hoort bij de EU, is dus prima”. Daarna werd ik binnen gelaten. In tegenstelling tot De Winter lukte het mij niet om met het pasje te stemmen. De Winter – en let op de ‘Godwin’ – schreef voor HP/De Tijd:

“Pijnlijk was het kunnen stemmen met mijn Lichtbildausweis, terwijl Duitsland toch al eventjes niet meer regeert in Nederland.”

Een kleine maand geleden ging het mis. Het team van mijn werkgever Bits of Freedom ging een workshop geven aan Tweede Kamerleden over ‘Big Data’. Bij de balie werden de namen even gecontroleerd om de gastenlijst af te kunnen vinken. De baliemedewerker stak zijn hand uit en ik gaf hem mijn Lichtbildausweis. Hij las mijn naam voor en zijn collega zette een vinkje voor mijn naam. Ik kreeg mijn pasje terug en kreeg een bezoekerssticker. Daarna zei hij: “Laat dat pasje nog eens zien?” Toen ik het hem gaf, herkende hij het als iets dat niet echt was. Ik feliciteerde hem, zei dat hij pas de de tweede persoon was die scherp genoeg was om het op te merken, en gaf hem mijn paspoort. Hij bleef vriendelijk maar moest “toch even een melding maken”.

Dat was het begin van een bijzonder gemoedelijke escalatie. Hij belde zijn Hoofd, die belde vervolgens de politieambtenaar die altijd in het gebouw aanwezig is en die belde het dichtsbijzijnde politiebureau. Ik stond erbij en ik keek ernaar. Binnen een kwartier nadat ik mijn Lichtbildausweis had gegeven zat ik op de achterbank van een politieauto, met mijn handen op de voorstoel, op weg naar het bureau. Vanaf dat moment zit je in een procedure met een aantal vaste stappen. Ik werd gewezen op mijn zwijgrecht, had een kort gesprekje met een Hulpofficier van Justitie, steggelde wat over de hoe compleet de lijst moest zijn van alle spullen die werden ingenomen en moest op de foto terwijl mijn vingerafdrukken werden afgenomen. In no time zat ik zonder riem en zonder schoenen in mijn nette pak in de cel te wachten op een advocaat met piketdienst. Mijn boek, ironisch genoeg getiteld ‘Technologies of Insecurity’, mocht gelukkig mee de cel in.

Ik heb in die paar uur veel geleerd. Niet alleen dat je heel vies magnetronvoedsel krijgt als je in de cel zit of dat je om krijtjes mag vragen als je op de deur wilt tekenen. Maar ook dat je door de totale afhankelijkheid van anderen meteen je gedrag gaat aanpassen: “Zouden ze niet heel chagrijnig worden als ik nu weer op het belletje druk om te vragen of ik mag plassen? Ik hou het nog wel eventjes op.” Omdat ik goed behandeld wilde worden en zo snel mogelijk naar huis wilde was ik zo beleefd mogelijk en vroeg ik voor alles wat ik deed toestemming. “Mag ik de deur dicht doen tijdens het plassen?”

Na twee uur cel had ik een kort gesprek met een advocaat en werd ik meteen daarna verhoord. Na het verhoor ging ik voor nog eens twee uur de cel in. In totaal ben ik vijf en een half uur van mijn vrijheid beroofd geweest. Op dit moment is het nog een ‘lopende zaak’ die bij de Officier van Justitie ligt. Ik heb geen idee wat de volgende stappen zullen zijn.

Waarom vertel ik hier over mijn toch ietwat sullige particuliere vorm van burgerlijk verzet? Om twee redenen. Ten eerste omdat ik de hele episode symptomatisch vind voor de maatschappij waarin we nu beginnen te leven: een controlemaatschappij waarin we elk risico willen uitsluiten. Ten tweede omdat je vanuit een gebrek aan vrijheid een helderder perspectief krijgt op wat vrijheid betekent. Vrijheid kom ik zometeen op, nu eerst de risico-averse controlemaatschappij.

De controlemaatschappij en de risicosamenleving

CCTV mobile (Banksy)
CCTV mobile (Banksy)

Een reactie op mijn arrestatie die ik veel te horen kreeg was ongeveer de volgende: “Maar Hans, het is toch logisch dat je bij de Tweede Kamer om een identiteitsbewijs wordt gevraagd?” Hoezo is dat logisch? Dat ik door een poortje moet om te checken of ik geen wapens bij me heb kan ik nog begrijpen, maar waarom zouden de volksvertegenwoordigers persé moeten weten wie er met ze komt praten? Is de Tweede Kamer juist niet bij uitstek een plek waar je als burger relatief anoniem je grieven neer zou moeten kunnen leggen? Welke zekerheid denken we te krijgen als bezoekers hun paspoort moeten laten zien voordat ze naar binnen mogen?

Wat ik ook typerend vond is het feit dat niemand besloot om de situatie te de-escaleren. De portier, het hoofd van de beveiliging, de dienstdoende politieagente, de twee agenten die van het bureau kwamen en de Hulpofficier van Justitie. Elk van hun had kunnen voorkomen dat ik een avond in de cel zou zitten. “Ah, u werkt voor een burgerrechtenorganisatie en u bent tegen de identificatieplicht, interessant. Zo’n pasje is natuurlijk niet de bedoeling meneer. Geef maar even hier en volgende keer niet meer doen hè.” Dat gebeurde niet, want regels zijn regels en daar moet je je aan houden. We voelen ons tegenwoordig niet meer vrij om van de regels af te wijken. Voor degenen die nu meteen aan Eichmann moeten denken: Die vergelijking lijkt zelfs mij ongepast en wilde ik vanavond dus even overslaan.

Onze reactie op een wereld die steeds complexer wordt is het wegmanagen van onzekerheid. Nassim Taleb heeft daar in zijn recente boek ‘Antifragile’ een mooi Engels woord voor bedacht: ‘Touristification’. Hij schrijft, met excuses voor de Engelstalige quote:

“[Touristification] is the systematic removal of uncertainty and randomness from things, trying to make matters highly predictable in their smallest details. All that for the sake of comfort, convenience, and efficiency. What a tourist is in relation to an adventurer [..] touristification is to life.”

Taleb gebruikt het beeld van de ‘soccer mom’, de voetbalmoeder. De huidige ouder probeert de complete ervaring van hun kind te ontwerpen. Geen tegenvallers, geen trauma’s. De wereld als ‘Disney World’. Het ontbreekt deze kinderen dus aan de willekeur, chaos en onzekerheid die er juist voor zorgen dat je de wereld kunt trotseren. Dit zijn fragiele kinderen.

Op macroniveau gebeurt hetzelfde. We willen een compleet voorspelbare wereld, maar krijgen juist het omgekeerde. Dat is waarom ik het eerder over die middelbare school in de Bijlmer had. Het geloof in de goedheid van de mens en het vertrouwen in elkaar van de jaren zeventig is er niet meer. Maar het geloof in de maakbaarheid van de samenleving is volledig teruggekeerd. Deze keer gaat het wel lukken. Omdat we data hebben.

‘Smart cities’ en ‘big data’

Om dat te begrijpen helpt het om een laatste verhaal over de Tweede Wereldoorlog te vertellen.

Hollerith machine (U.S. National Archives and Records Administration)
Hollerith machine (U.S. National Archives and Records Administration)

Deze foto komt waarschijnlijk uit 1940. De mevrouw heeft een zogenaamde Hollerithkaart vast. Herman Hollerith was een Amerikaanse uitvinder die zijn proefschift schreef over elektronische optelmachines. In 1889 kreeg hij een patent toegewezen met de titel “Art of Compiling Statistics”. Het komt erop neer dat hij een manier had uitgevonden waarmee je heel snel een bevolkingstelling kon doen. Elke ponskaart staat voor een persoon met eigenschappen (de gaatjes in de kaart) en zijn machine kon de kaarten dan supersnel per eigenschap sorteren. Het afronden van de Amerikaanse volkstelling van 1880 had acht jaar geduurd. Met Hollerith’s technologie was de klus in 1890 binnen een jaar geklaard. In 1896 begon hij zijn eigen bedrijf, de ‘Tabulating Machine Company’. Overheden van over de hele wereld licenseerden zijn machines om volkstellingen te kunnen doen. In 1911 fuseerde Hollerith’s bedrijf met drie andere bedrijven, in 1924 kreeg dat bedrijf een nieuwe naam: International Business Machines, ook wel IBM.

Hitler kwam in januari 1933 aan de macht en besloot in april 1933 om een volkstelling te doen. Die had hij nodig om Joden, zigeuners en andere etnische groepen makkelijker te kunnen identificeren. Dehomag, een Duitse dochteronderneming van IBM, leverde de technologie om dit voor mekaar te krijgen. De toenmalige CEO van IBM, Thomas Watson, reisde eind 1933 zelf af naar Duitsland om daar afspraken te maken. De investering in de dochteronderneming werd vergroot van vierhonderd duizend naar zeven miljoen ‘Reichsmark’ waarmee een eerste fabriek in Berlijn gebouwd werd. IBM en Dehomag waren daarmee klaar voor een lucratieve relatie met het Hitler regime. Een paar jaar later had elk concentratiekamp zijn eigen Hollerith-afdeling waarin de administratie van de kampgevangenen met ponskaartjes bijgehouden werd.

Edwin Black, de Amerikaanse onderzoeksjournalist die dit verhaal compleet heeft uitgezocht voor zijn boek “IBM and the Holocaust”, schrijft dat de Holocaust ook zonder de hulp van IBM gebeurd zou zijn. Toch is hij van mening dat de kampen nooit zoveel slachtoffers hadden kunnen maken als ze niet de beschikking hadden gehad over deze apparaten en ponskaarten. IBM was dus de hofleverancier van een essentieel stuk Holocaust gereedschap. In de inleiding van zijn boek schrijft Black:

“Solipsistic and dazzled by its own swirling universe of technical possibilities, IBM was self-gripped by a special amoral corporate mantra: if it can be done, it should be done. To the blind technocrat, the means were more important than the ends.”

“If it can be done, it should be done.” Met die uitspraak in gedachte wil ik even kijken naar de taal die het hedendaagse IBM gebruikt om hun corporate agenda rondom ‘smart cities’ (slimmere steden), aan ons op te dringen. Gisteren ben ik even op hun website gaan kijken. Onder het kopje ‘Oplossingen’ vond ik het volgende:

“De systemen die cruciaal zijn voor de moderne beschaving – transport, water, energie, onderwijs, gezondheidszorg, overheid – komen samen in onze steden. [..] Veel van deze systemen zijn al geïnstrumenteerd en produceren gegevensstromen – maar nu hebben we ook de mogelijkheid [onthou: “if it can be done, it should be done”, maar nu hebben we ook de mogelijkheid] systemen onderling te verbinden. We hebben de analysetools, de immense computerkracht en de visualisatiemogelijkheden om deze gegevens vast te leggen en te interpreteren. Daardoor kunnen we slimmere beslissingen nemen over de manier waarop we omgaan met onze wereld waarin we leven.

Wie neemt die zogenaamd ‘slimmere’ beslissingen eigenlijk? We krijgen de contouren van de maatschappij van de toekomst steeds scherper in beeld. Dit wordt een maatschappij met een gigantische kloof tussen de ‘data-haves’ (overheden en grote bedrijven) en de ‘data-have nots’ (burgers). De ‘data-haves’, partijen als Google, Amazon of IBM, maken de datastromen, die wij allemaal onvermijdelijk constant achterlaten, te gelde. Op basis van analyses op die data (waar wij als burger geen toegang toe hebben) wordt nieuw beleid gemaakt en worden algoritmes geschreven die onze leefwereld moeten optimaliseren, maar ook drastisch kunnen inperken.

Ik zal deze problematiek met een klein voorbeeld concreet proberen te maken.

Car2go (Flickr gebruiker: Elvert Barnes, CC BY-SA 2.0)
Car2go (Flickr gebruiker: Elvert Barnes, CC BY-SA 2.0)

Omdat ik geen auto heb, gebruik ik zo af en toe een Car2Go. Ik kan in- en uitchecken met een pasje en betaal per gereden minuut. Tijdens het rijden loopt er een groen tellertje mee die bepaalt of je wel zuinig genoeg rijdt. Een vriend van mij reed een tijd geleden op de grachten en had een beetje haast. Dat ging gepaard met snel optrekken en veel gerem, niet zo zuinig dus. Op een gegeven moment stond het tellertje op nul en zei de boordcomputer: “U rijdt roekeloos, als u zo door gaat dan zullen wij uw abonnement beëindigen.” Hij reed helemaal niet roekeloos, maar de computer zag dat toch echt anders.

Het is een mooi voorbeeld van het hedendaagse primaat van het algoritme. In het geval van een abonnement op een auto-huurdienst is het nog relatief onschuldig, je kunt tenslotte ook met de tram gaan. Maar hoe zit het met “computer says no” als het gaat over het afsluiten van een lening of een hypotheek, of als het algoritme bepaalt dat jij geen verzekering mag? Waar zijn eigenlijk de garanties dat de technologie niet gebruikt kan worden voor een moderne vorm van ‘redlining’? Oei, u heeft veel heel ‘gangsterrap’ geluisterd op Spotify, ons hotel zit toch vol… Tja, ik begrijp dat u een Islamitische slagerij in dit pand wil openen, maar de computer geeft duidelijk aan dat het moslim-quotum in de retail-space van deze wijk al bereikt is.

Naast een naïef geloof in de maakbaarheid van de samenleving gaat het hele ‘smart city’ denken, en de meeste andere toepassingen van ‘big data’, voorbij aan een ander cruciaal feit: je kunt het nemen van goede beslissingen niet overlaten aan algoritmes die dit doen op basis van zoveel mogelijk data. De meest optimale of efficiënte oplossing is niet altijd goed. ‘Goed’ zit in de morele sfeer en daar horen transparante politieke afwegingen aan vooraf te gaan. We kunnen er niet vanuit gaan dat bedrijven een moreel kompas hanteren bij de keuzes die ze voor ons maken.

Blijft er in zo’n toekomst vol met algoritmische poortwachters nog iets van onze vrijheid over?

De betekenis van vrijheid

Get free or die tryin' (Flickr gebruiker: Linus Bohman, CC BY 2.0)
Get free or die tryin’ (Flickr gebruiker: Linus Bohman, CC BY 2.0)

Het nationaal comité voor 4 en 5 mei heeft in 2012 aan de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur gevraagd om het begrip vrijheid te duiden. De auteurs bespreken het dilemma van de vanzelfsprekendheid van vrijheid. Ik citeer:

“Wie onvrijheid voelt weet wat vrijheid is, of hoe het zou moeten zijn. Het is te vergelijken met mensen die ziek zijn en waarvoor de betekenis van gezondheid onomstreden is. Maar als we gezond zijn, is het zaak hoe ervoor te zorgen dat we het ook blijven. Dat geldt des te meer voor mensen die nooit echt ziek zijn geweest.”

Volgens mij klopt deze analogie niet helemaal. Net zoals we niet altijd in staat zijn te herkennen dat we ziek zijn, zijn we namelijk helemaal niet goed in het voelen en herkennen van onvrijheid. Jarenlang heb ik ik als docent mij laten leiden door de schoolbel. De bel bepaalde hoe laat ik op kon staan en gaf aan wanneer ik kon gaan lunchen. Ik heb er al die jaren nooit last van gehad. Pas toen ik een andere baan kreeg merkte ik opeens hoeveel invloed die schoolbel op mijn leven had en wat ik daarvoor had ingeleverd. Het is een triviaal voorbeeld, maar het laat mooi zien dat ons menselijk adaptief vermogen zo hoog is dat wij in staat zijn om ons vrij te voelen in een situatie waarin we relatief onvrij zijn.

Snowden en verzet

Edward Snowden (Laura Poitras/Praxis Films, CC BY 3.0)
Edward Snowden (Laura Poitras/Praxis Films, CC BY 3.0)

Daarom wil ik deze avond eindigen met Edward Snowden. Hij heeft ons laten zien dat we niet vrij zijn. Zijn moed en persoonlijke opoffering zijn zeker te vergelijken met een Gerrit van der Veen. Hij is een verzetsheld in een oorlog die wij allemaal aan het voeren zijn. Dankzij hem hebben we het gekozen pad van onze overheden helder in beeld: volledige controle en extreme risicominimalisatie, gefaciliteerd door publiek-private partnerships. Ik heb vandaag weinig aandacht besteed aan de impact van zijn onthullingen, dat laat ik graag over aan de spreker die volgend jaar aan de beurt is.

Met deze eerste Godwin-lezing heb ik geprobeerd om uit te leggen waarom de vrijheid die wij vandaag vieren geen vanzelfsprekendheid is. En dat de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister zowel een krachtig historisch symbool kan zijn als een waarschuwing voor de datahonger van moderne overheden en bedrijven. Hopelijk heeft mijn verhaal duidelijk gemaakt dat we ook nu, net als toen bij de aanslag op het bevolkingsregister, verzetshelden en brandweerlieden nodig hebben. Mocht u niet bij het verzet willen of kunnen, kunnen we dan wel op u rekenen in de rol van de ‘brandweer’?

Dat was het. Veel dank voor uw aandacht.

How To Chair a Socratic Webinar

Socrates
Socrates, CC-BY-SA licensed picture by Eric Gaba
The Man

Webinars are usually dreadful affairs. There is wise advice from Donald Taylor and there is the webinar manifesto (slightly too commercial: “Never design, deliver or sell lousy webinars again”) that will help you do a better job. I would like to add a completely different way to run a webinar. I call it the Socratic Webinar.

A Socratic conversation is a philosophical method where the participants trust their own thinking, rather than accept the expertise of somebody else. Questions are the starting point. The conversation is explicitly not a discussion, instead you try to listen as the group thinks their way towards an argumented answer. They do this by reflecting on their feelings, their thinking and their actions.

Chairing a Socratic conversation requires some skills. These suggestions are based on my experience and should help you on your way.

Preparation

Traditionally a Socratic conversation would start with questions that are raised by the participants. The chair of the conversation is a guide for the process and doesn’t need to know anything about the questions. This is different if you are asked to host a webinar. The webinar will likely have a topic and you are often seen as the expert.

Start by thinking of questions that you would like to ask the audience. Ideally these should be questions that are very open (or even philosophical) in nature. They will start with “What is”, “Is”, “Why” or “Should”. Questions that begin with “How”, “Can”, or “Will” are less interesting.

In a webinar you can work through one question every 15 minutes or so. So if your webinar lasts an hour, you can address 3-4 questions.

You will not share the questions with the participants in advance.

There is a limit to the number of participants in a Socratic conversation. Ideally you have between 5 and 15 participants, but it should work with up to 30 people. Socratic conversations are great to listen in on too. If you are working with large numbers, then you can invite some to join the conversation and have the rest listen in.

At the start of webinar

It is important to frame the Socratic conversation in the right way (your participants will not be used to this approach). Start by telling the participants that you will be having a Socratic conversation and read them the following rules:

  • This is not a discussion. It is an exploration in which we try to build on each other’s ideas.
  • Only one person can speak at a time. You can ask to speak by raising your (virtual) hand. I will give people the floor.
  • You are only allowed to speak if you are capable of repeating what the person before you said and if you are capable of summarizing the last 15 minutes of conversation. Often we are so intent on making our own point, that we forget to listen. Listening is important in Socratic conversations.

Ask whether there is anybody who can’t agree to the rules. Usually everybody agrees (legitimizing you to remind rule-breakers later on of what was agreed). If somebody has a problem with the rules, then either resolve those problems (convince them the rules are fine or change the rules) or ask them not to participate.

During the webinar

Start the exploration by showing the first question on screen. Ask who would like to say something about the question. Most webinar platforms (like Adobe Connect or Microsoft LiveMeeting) allow people to raise their hand or change their status to a different colour. You can then sort the participant list on this status and can instantly see who would like to say something. As soon as somebody “raises their hand” you can give them the microphone (sometimes this requires you to make some clicks in the system).

When the person finishes you ask the other participants whether somebody would like to build on that point. It is important to be a good facilitator of the conversation. Sometimes you need to summarize what was being said and rephrase the point in a generalized way and then ask for people’s reactions.

Occasionally nobody will come forward to speak. Don’t be afraid of the silence and just let it be for a little while. Soon enough somebody will not be able to tolerate the awkwardness and will step forward to say something. This always happens.

You will find that even a small audience is capable of creating by themselves most standard (or historical) arguments around any particular topic. Only if the participants have exhausted their lines of thinking and you as an expert still know another angle they have not explored, can you bring in your expertise and maybe some good stories and references. Don’t go overboard with this: the participants should be speaking at least 80% of the time.

Now move on to the next question.

Don’t let one person monopolize the conversation by constantly raising their hand or by very lengthy contributions. Say that you now want to hear from somebody who has not spoken yet. Once again: wait through the silence. If you do this well, you will get way more participation and interaction than in any other webinar. People love to be able to talk!

Ideally you will write notes during the session. These should capture both the arguments that the participants created and explored and the stories and references that you brought into the conversation.

After the webinar

If you have taken notes during the session, you can format these nicely and share them with the participants. Because they’ve been active participants in the exploration, they will have a much stronger connection with the material.

Give people the option to continue the conversation with you: share your contact details and how people can connect with you.

I realize that 99% of the webinars are about selling people a product you might have. If you purpose is different, you want your audience to really think, then it is worthwhile trying the Socratic version. Do let me know your experiences with the methodology.

I need to acknowledge my indebtedness to Humberto Schwab for being my philosophy teacher (about 20 years ago) and for showing a Socratic conversation at Picnic 2012. I have done my own interpretation of the process, so blame me for anything that is wrong with this write-up of the methodology.

“Don’t Life Log Me” – Quantified Self 2013 in Amsterdam

This weekend I attended the Quantified Self conference in Amsterdam. The number of participants was just short of 300 of which 90(!) people were involved in some way in a session. They call this a “carefully curated unconference”: they started by checking out all the registrants and then connecting to them if they look interesting. Fast Moving Targets created some videos about the event. I am always interested in the commercial parties who think they have enough affinity with the topic to sponsor an event. In this case the three major sponsors were BodyMedia, FrieslandCampina, Dreamboard. Intel, Autodesk, 23andMe and Scanadu. Gary Wolf, a very thoughtful and reflective speaker, opened the conference by talking about the Quantified Self as a movement and its three central questions:

  • What did you do?
  • How did you do it?
  • What did you learn?

Mood, Emotion, and Meaning

Jon Cousins from Moodscope (with a funny Twitter pic) and Robin Barooah from Sublime.org talked about mood. Jon started off by talking about the large number of people in our society who have a mental disorder, but it is important to be aware of your mood even if you don’t have mental issues. Emotion is something that changes very fast, whereas temperament changes much slower. Mood sits somewhere in the middle of that. Jon shared his own mood story and how he started to track his own depressive moods. He created a card-based scoring system and had a friend who wanted to see his “scores” daily. This immediately changed his mood for the positive. Moodscope now creates graphs like the following:

A Moodscope Graph
A Moodscope Graph

and can create Word clouds on the basis of your good and bad days:

A Triggergram
A Triggergram

Robin then talked about the stress he experienced in 2008, the most painful year of his adult life. He was at a point where he experienced real paranoia. He was aware, but couldn’t control it, very close to being psychotic. He started to meditate to help bring his stress levels down. He used an iPhone app to record his meditation practice. Next, he started to share his mood with a friend through things like Google Calendar and Dropbox. These quickly morphed into journal entries. He found out that the number of meditation minutes per day reflected the number of mood entries per day. He would see it as his ability to connect with the world. It is a signal about his whole life.

QS as a Catalyst for Learning?

I personally hosted this break-out conversation. As I was very busy facilitating I couldn’t really take notes during the session, instead I will share my preparations and questions that I wanted to talk about.

A simple way of describing how “learning” works is as a two-step cyclical process:

  1. Do something that you have not done before
  2. Reflect on what happened

Can quantifying yourself speed up this cyclical process? In which ways? Examples? Will you be more or less daring if you can see your past failures/patterns?

I’ve said before that the costs of self-tracking will be so low that not measuring yourself contineously will be considered “irresponsible”.

Will there be a next wave of measing cognitive processes rather than physical aspects? What other things can be measured but attention? What is the modern day version of Ebbinghaus’ Forgetting Curve? (1885)

Quite a while back Danny Hillis wrote about Aristotle:

Imagine that this tutor program can get to know you over a long period of time. Like a good teacher, it knows what you already understand and what you are ready to learn. It also knows what types of explanations are most meaningful to you.

Which services already give me insight into what I have studied? Why isn’t Amazon giving me a temporal word cloud? What kind of data could MOOCs deliver?

David Wiley has written the following:

One can easily imagine submitting their usernames for Google Web History, Facebook, Twitter, Delicious, Blogs, Google Reader, YouTube, etc. IN PLACE OF taking a four hour high stakes exam like the ACT or GRE. Why make a high stakes decision based on a few hundred data points generated in one morning (when you could be sick, distracted, etc.) when you could get 1,000,000 data points generated over three years?

Could certification become automatic and data based? Why?

I have been very interested in the risks and externalities of “datasexualism” in the context of learning?

There are problems with quantifying yourself: forgetting is beneficial (has a natural function, lifelogging is incompatible with true nostalgia), the filter bubble is a real risk (only reading more of the news you’ve read before, positive feedback loops). Most importantly: many things aren’t quantifiable in any sensible way. Morozov write in To Save Everything, Click Here:

Perhaps this is how aesthetics was meant to end, with a bunch of enthusiastic devotees of the Quantified Self movement comparing notes on whether the nudes of Picasso or Degas generate longer erections.

What about equality? Morozov again:

If you are well and well-off, then self-tracking will make things better for you.

Lightning talks

These were very short talks with slides moving according to a set schedule. There was somebody who called self-tracking looking in a rearview mirror and told us we needed to start looking forward. He has created an app that helps you get into flow. Another guy showed us Momentoapp which I certainly would have tried if it wasn’t iOS only. We also had people talking about tracking Parkinson syndrome (in cooperation with the Cure Parkinson organization). Somebody pitched AchieveMint (“Life Rewarded”) which allows people to get real-life rewards for activities that you tracking their healthy behaviour and aims to create “a market” for healthy behaviour. From my perspective: yet another thing that doesn’t belong on a market. An Intel UX designer/researcher talked about using biomimicry as a way to present data.

Surprises from 4 years of tracking books read

Rajiv Mehta talked about his four years of tracking reading books. I was interested because I do the same. He used a nice way of graphing created from the covers of the books. He saw that the light junky reading was crowding out the substance only after he started to analyze the list.

Activity Trackers

This session discussed the different activity trackers that are currently on the market. It was led by Michael Kazarnowicz who has used all these devices (at the same time) for at least ten days. We discussed the pros and cons of the Moves App, the Nike Fuelband, the Fitbit, the Basis, the Bodymedia FIT and the Jawbone UP. Somebody else mentioned ActiveLink which is rebranding of the DirectLife. Michael also quickly showed the LUMOback sensor that helps improve your posture.

To me the interesting thing is what platform will integrate the date of all these trackers. Michael mentioned TicTrac which seems to be worth a look.

All the information that Michael shared is also available on his blog.

The Self in Data

Sara Marie Watson is a researcher at the Oxford Internet Institute and is interested in what it means to have this data about ourselves. She showed the large dichotomous narrative of “big data is amazing” on the one hand and “oh no, they no so much about you” on the other hand. She has done quantitative research into how the Quantifief Self movement talks about data. Often this talk is about the technical side of things: ease of capture, portability, flexibility, analysis and correlation, scientific methods, legibility and visualization and epistemology.

She wanted to talk about the following questions:

  • How is our identity, sense of self tied to our data?
  • What are some of our assumptions about what data van do
  • What are the metaphors we use to describe how we relate to and use our data?
  • What are the limitations of data? What can’t data tell us about ourselves?
  • What does it mean to have a digital, numerical representation of ourselves in data?

These questions led to a lot of discussion about multiple selves, whether each device creates a “new self”, how the self is sociologically constructed, the Hawthorne effect (again), numbers as a statement of authority (so giving individuals the ability to say something with authority about yourself) and whether QS isn’t more like art. There were statements like “The macroscope can be seen as the first post-mirror metaphor.” This seemed to be the ultimate session for anthropologists and QS-philosophers who wanted to meet self-tracking hipsters. Fascinating stuff.

One person coined a new piece of jargon: quantifying yourself allows you to disaggregate yourself (a way of quantitative auto-biography), this is necessary because the whole self (the thing that we label with our name) is just too integrated.

QS & Medicine: Caring for Ourselves

Frontiers in self-tracking was a talk about the blurring lines between self-tracking and health by Eri Gentry. She talked about things like Piddle and Ucheck, both urine analysers, or the AliveCor for using your iPhone to create an ECG. She mentioned Max Little who created a 30 second phone call test that can diagnose Parkisons:

[youtube=http://www.youtube.com/watch?v=HWsehvUkI-c]

And talked about apps for measuring eye sight and hearing loss.

Genetic tests are becoming available to the public. Not just 23andme (at least 30% of the people in the audience have done that) but also uBiome which is sequencing microbiomes.

Next was a talk about arterial stiffness, the forgotten factor of in cardiovascular health (“sponsored” by FrieslandCampina?!). Arterial stiffness is a strong independent predictor of heart attack and stroke. The speaker talked about how to measure arterial stiffness and how you can keep your blood vessels in good condition (by for example eating cheese, surprise surprise).

Sara Riggare (“Not patient, but im-patient”) talked about how she optimized her Parkinson’s medication. She gets to spend 1 hour of the year in health care, the 8765 other hours are self-care for her. She says that having a chronic disease means lifelong learning. She experimented on herself by measuring her medicine intake and doing a tapping test on her phone at regular intervals. She then starting “playing” with when she would take her medication. Her methodology needed two different apps and lots of plotting in Excel. This wasn’t easy enough for other Parkinson sufferers to use. She managed to find funding to develop an app that could do this.

Life logging with Memoto

The day finished with a town hall meeting in which we discussed the implications of people wearing life logging devices. A few people wore a Memoto camera (it takes a picture every 30 seconds) for the day. These discussions were mainly about privacy. We tried to talk about how it felt to be recorded. The social norms for these kind of cameras are still in development, but are also in place in some form.

What Makes Data Open?

David Andre talked about self-centered open data. He is a scientist who worked at BodyMedia since 2002 making a lot of body tracking devices. In 2008 he started a hedge fund because he found out that tracking finances is in many ways similar to tracking people. With open data there is a monitoring stack and some key features: play at any level, replace modules and use other’s work, scaffold, build, mix and match and use machine learning and big data. Often there are problems with APIs: no access to the firmware, often you only get post-processed data, the optimization might have caused inconsistencies and often you need to be a business partner to use an API well. Even if we were able to pull all the data together, we will still have something that is analogous to the tower of Babel. The challenges are:

  • Different time models or alignments
  • Different semantics (e.g. blood test versus weight versus heart-rate versus sleep)
  • Vendors change hardware and software
  • Doing analysis (Big Data) on the merged data is harder than it seems

We also need to realize that people aren’t just a collection of minutes.

Solutions for a way forward are:

  • To have a data model that has meta-data about the data that you are looking at (protocols, timing, version numbers, etc)
  • Use derivation trees that show how the raw data is modified
  • Use data models that are truly self-centered, we need to enable tools that are as useful for self-centered time series data as spreadsheets were for tabular data

David then joined a panel with Marc Rijnveld (from Rotterdam Community Solutions, providing “tools for self-organization) and Anne Wright (from BodyTrack, a set of open source tools to capture and explore data on activities, environmental and food inputs, and health status over time, now working together with Fluxtream). They had a short discussion about the services that sit in between the user and their multiple devices (products like Singly). Anne mentioned Open mHealth an open software architecture for mobile health integration. There was a good discussion about the business models for vendors to open up their data, how weird it is that timestamps are still an issue in this community and the allure of starting projects to solve all these problems in one go.

In the Twitter stream and via Dorien Zandbergen I found a few interesting articles about the Quantified Self online:

Encountering the Unquantified Other

Exploring QS identities
Exploring QS identities

Dorien Zandbergen and Zane Kripe hosted this session which explored the implicit ideologies that quantified selvers have versus the quantified other. Dorien sketched how quantifying ourselves is actually quite a bit older than we often like to think. She asked us a question: to what extend do you feel comfortable to talk about your quantified self practices in each of the following contexts: work, family, friends, public space. We then looked at what people felt when they shared the fact that they quantify themselves and their data. One participant mentioned how uncomfortable he is sharing his sleeping data, even with his family (“you have no right to be grumpy, you have slept for eight hours!”).

I shared my perspective on how when sensors become completely ubiquitous and unobtrusive (in a few years) the perspective will actually shift: you will be irresponsible if you don’t measure yourself continuously. It will be seen as if you don’t care about yourself, basically like not brushing your teeth.

Lightning talks on Sunday

Poikos
Poikos

Again a set of lightning talks. I tried to mainly capture the people and the links:

  • Anne Wright talked about successful strategies for data aggregation. She works with a system called Fluxtream that can be bring together all kinds of data from different services using connectors (think emails, calendars, activity trackers, image sharing accounts, etc.). This data is then shown on an explorable timeline. There also is FluxtreamCapture iOS app and they are working on creating a spectral view.
  • Papadopoulos Homer talked about USEFIL which “aims to address the gap between technological research advances and the practical needs of elderly people by developing advanced but affordable in-home unobtrusive monitoring and web communication solutions [and] intends to use low cost “off-the-shelf” technology to develop immediately applicable services that will assist the elderly in maintaining their independence and daily activities.”
  • Carlos Rizo is a fan of mindfulness. He explaines how he sets a password to unlock his phone regularly and embeds behavioural cues in that password: things like: reviewtodo, drinkwater, smilemore, remembertosleep, givethanks, breathnow, micromeditate, etc. Nice idea!
  • Matteo Lai works for Empatica who do emotional tracking hard- and software at a personal level and in real time. They are specifically interested in following stress (they developed a stress sensor). They did an experiment where they tracked a whole team rather than invidivuals on their stress levels.
  • Nell Watson from Poikos talked about their technology to measure the body in 3D with a smartphone based on two snapshots (from the front and from the side). They are a platform with an SDK, an API and a white-label program. Try out their iOS app that gets your clother measurements: FlixFit. They are actually creating a global anthropological database (see QSU.me.
  • Marco Altini works for imec talked about how it isn’t about being fat, but about being fit, so devices should measure fitness and not fatness. He is working on the next generation of trackers that should enable this.
  • Eric Jain who works on Zenobase which pulls in data from different sources like the Fitbit, Withings scale or Foursquare. All data is put in automatically as much as possible, so no tedious entry forms. The aim is that it can track anything.
  • Stan James had his webcam take pictures of himself every 30 minutes. He did this for a full year and tagged all the pictures manually so that he could see how often he works on his laptop in his bed or how often he works in coffee shops, touches his face or is on the phone. Read more about his Lifeslice project here.
Lifeslice
Lifeslice

QS Security and Privacy

James Burke started the conversation by mentioning two articles: Hackers Could Access Pacemakers From A Distance And Deliver Deadly Shocks and Fitbit users are unwittingly sharing details of their sex lives with the world. He also mentioned the by now infamous Target example.

We then discussed things like consent and the terms of service of a product. There was one participant in the session who is a diabetic and shares data with the provider of their medicine. She doesn’t like that because she isn’t always the “best patient”. James put up a picture of Google glass and we talked about who owns the data on what that device captures and told us how the NSA is currently recording all communications in the USA which led to a debate about the (false) dichotomy between security and privacy.

We talked about the changed EU Data protection directive with the following key changes:

  • A single set of rules on data protection, valid across the EU. Unnecessary administrative requirements, such as notification requirements for companies, will be removed. This will save businesses around €2.3 billion a year.
  • Instead of the current obligation of all companies to notify all data protection activities to data protection supervisors – a requirement that has led to unnecessary paperwork and costs businesses €130 million per year, the Regulation provides for increased responsibility and accountability for those processing personal data.
  • For example, companies and organisations must notify the national supervisory authority of serious data breaches as soon as possible (if feasible within 24 hours).
  • Organisations will only have to deal with a single national data protection authority in the EU country where they have their main establishment. Likewise, people can refer to the data protection authority in their country, even when their data is processed by a company based outside the EU. Wherever consent is required for data to be processed, it is clarified that it has to be given explicitly, rather than assumed.
  • People will have easier access to their own data and be able to transfer personal data from one service provider to another more easily (right to data portability). This will improve competition among services.
  • A ‘right to be forgotten’ will help people better manage data protection risks online: people will be able to delete their data if there are no legitimate grounds for retaining it.
  • EU rules must apply if personal data is handled abroad by companies that are active in the EU market and offer their services to EU citizens.
  • Independent national data protection authorities will be strengthened so they can better enforce the EU rules at home. They will be empowered to fine companies that violate EU data protection rules. This can lead to penalties of up to €1 million or up to 2% of the global annual turnover of a company.
  • A new Directive will apply general data protection principles and rules for police and judicial cooperation in criminal matters. The rules will apply to both domestic and cross-border transfers of data.

Joshua Kauffman walked into the room and dropped a little bomb: he said he had just patented a Google Glass app that makes use of the public database of images from convicts and allows you to protect your children from pedophiles and might help you in your business interactions. People looked shocked after which he revealed that of course he had not done that, but that the technology is there and that it would be trivial to make. We had a discussion about the sociological implications of technology. We touched on Paul Virillio’s idea that every technological development brings a new accident.

Tracking Subjective States

Dave Marvit showed us a slide about all the body data that can currently be captured by consumer grade devices. All of these are objective states. Ubiqutous continuous monitoring for many of these states is coming very soon. Dave then showed a prototype device that he is involved with that can measure stress levels (mainly on the basis of heartrate variability). They can map a person’s stress level with their GPS data (visualizing your pre-exit stress for example). He suggested we could aggregate subjective data, basically turning people into sensors. What would happen if we equipped all of Tokyo’s subway drivers with a stress sensor? What could it tell us about where the dangerous spot in the subway network are?

One participant in the session mentioned Christian Nold’s Bio Mapping project. Another mentioned how the quantified self movement is all about focusing intention.

Another “subjective” (maybe affective is a better word) state that people might want to track is for example drowsiness. Dave said that he wouldn’t mind it if cars would refuse to drive when somebody is too drowsy to drive.

Natasha Schüll desribed a little bit how casinos are measuring their customers (at slot machines for examples) so they can give them the right stimulus at the right time. She has written a book about the topic titled Addiction by Design: Machine Gambling in Las Vegas.

Somebody from the BBC mentioned the research projects he is involved with: basically a way to change the programming on the basis of what the TV (and other sensors) know about the people watching it (made us think of George Orwell!).

Life-Logging at Different Speeds

Cathal Gurrin summarized seven years of life logging. He wore a sensecam for seven years. Lifelogging is the automatic multimodal sensing of real world life experience and storing that in an archive. He tried to quantify as much as possible and gathered as much as he could. Lifelogging is very much about looking out. He gathered about 2 million photographs a year, 4 million GPS coordinates, screenshots of the computers he is using, etc. He needed software to process all this data. He noticed that the longer he wore the camera, the more valuable the data became for him. Currently he uses the Autographer. Over the years he learned a few things:

  • No manual input please
  • We do about 30 different things every day, these can be segmented in different moments automatically
  • Lot’s of moments are insignificant, but some are very meaningful
  • He doesn’t look at the images, software does (has an impact on privacy)
  • The challenge is to extract meaning
  • It is possible to design privacy into the systems
  • Only 4% of the images are ‘good’, 40% are useless, 56% are for software processing
  • People don’t mind the camera, but they do care about the audio
  • You get used to it very quickly and stop acting differently after a few days
  • There is no control of capture, so it captures embarrasing stuff
  • Browsing or simple search is very hard when the data grows, you need advanced search
  • The data is used for reflection, recall (validation), retrieval (finding something specific) and reminiscence (e.g. sharing with friends) (the information needs as identified by Microsoft, you always want to remember future intentions)
  • It requires a significant investment in software (machine learning on images)

What he wants to do is identify what the person is doing and do this automatically and segment the data in activity types. You can then identify long time trends and activities. They have currently build some real world prototypes. They have created visual diaries, food logs (automatic identification of food), an installation called the colour of life (“seeing your life in one glance” on a colour chart), a thing called “What I’ve Seen” which allow you to find out, based on open source machine vision tools, when you’ve seen that object before (a marketing dream: when did a person see the Heineken logo), device personalities (“a conversation with the coffee machine”). They have now build a platform called Senseseer that unifies these things.

Next up was Buster Benson who is both a QS fanatic and sceptic. He likes to live publicly and sees privacy as a side-effect of not being connected. Check out his public beliefs on Github. He showed us a few of his projects like 750words and Health Month.

He talked to us about his project “8:36pm” which he has done for five years. He takes a photo at 8:36PM every day and captions the photo. He now has about 1785 photos with about 98% coverage. It is about is uncurated self. He is a fan of lifelong projects because they are so impossible.

Miscellaneous

There were a few sessions I wasn’t able to attend. I would have been interested in the app for good posture created by the people behind the Gokhale method and would have loved to see more about the Human Memome project.

After hearing Stan James talk at lunch I quickly wrote a little bash script that would capture an image of me behind my webcam and timestamp it. I then used cron to run the script every 10 minutes. I’ll leave it running for a little while to see what I can learn from that. For now I’ve mostly learned that my laptop has a very crappy camera (although I managed to fix the discoloration).

TruBaltics, An Unconference on Recruitment

#TruBaltics
#TruBaltics

Today I attended #TruBaltics one of the Tru Conferences on recruitment.

The Recruiting Unconferences are a series of pure unconferences organised worldwide, where the emphasis is on conversation, communication and the free exchange of ideas and experiences, (dis)organized by Bill Boorman.

These unconferences have four simple rules:

  1. No Presentations
  2. No PowerPoint
  3. No Name Badges
  4. No Pitching

The driving forces behind this edition of Tru seemed to be Aki Kakko and Ruta Klyvyte.

The topic of recruitment is very new to me, so this was a quick way for me to get an overview of the topics that people are worrying about and be more at the edge than if I’d gone to an event organized by Bersin for example. I attended a set of tracks and kept some notes:

Job board versus social

Mike Sandiford explained how in the UK people are declaring the job board dead. He is not sure he agrees: People go to job boards because they are looking for jobs. That is not necessarily the case for social. The most important thing is to find out where your target audience is spending time online. What is best really depends on what you are looking for and on the market. Whether you use job boards or more social tools like Facebook, Twitter, LinkedIn or Google+, you will always find that brand is of course an important part of your presence on job boards and in social media.

One participant in the track argued strongly against using job boards at all. You don’t get much for what you pay for and you actually cast the net way too wide and then lose a lot of time in the screening process. According him the war for talent isn’t because there is scarcity of talent, but because there is too much talent and you have to spend time selecting the right person.

There is company that has created a lot of training materials on how you use social tools in recruitment: Social Talent. There seems to be a permanent race to use the latest social tool. People discussed using things like Foursquare, Pinterest and even Spotify (if you are the Hard Rock cafe you could create a playlist and hire the people that like your playlist…, yes yes).

Value-based interviewing (as opposed to skill-based)

Liena Ivanova and Darja Milova led this track which tried to answer whether companies should, can and will assess a candidate’s values during the interview process.

We first discussed whether companies can have values (or whether only people can have values). We quickly talked about Edgar’s Schein‘s three levels of organizational culture: artifacts, values and assumptions.

Some people in the track really preferred to look at somebody’s skills rather than at their values. Other people were very interested in how you would assess people’s values in the first place (there didn’t seem to be any answers for this in the room). Heineken has a funny ad that shows how you can go beyond the traditional way when assessing candidate:

[youtube=http://www.youtube.com/watch?v=j5Ftu3NbivE]

One thing you can do is create a video as an artifact of a company’s culture which can then attract the right candidates. Facebook has an example of this:

[youtube=http://www.youtube.com/watch?v=sQYJs1rsMuo]

My employer has done something similar:

[youtube=https://www.youtube.com/watch?v=HcXZKJVz23o]

Of course we also discussed Zappos who seem to have managed to make their values part of their brand proposition (but are now themselves part of Amazon which seem to be pushing work practices in a terrible way).

This stimulating track left me with two questions/thoughts:

  • Don’t companies just get the candidates that they deserve? Or put another way: isn’t there a natural matc between the company’s values and those of the candidate? Isn’t the easiest intervention you can do when you want to have different candidates to change your company?
  • How does diversity fit into this picture? Diversity is part of many company’s value statements, but we don’t seem to have an appetite for hiring people who hav different values than ours.

The death of social recruitment. What’s the next big thing?

Rihard Brigis wanted to discuss what new technology is coming up that actually works. We touched on things like workforce marketing, social referrals, cloud recruiting and the increase in the use of analytics. The latter can help you find people on the basis of what they do rather than on the basis of what they say. Tools like Knack It serve a similar purpose.

There are few companies that claim to have interesting technology that helps the recruitment and that might be worth checking out. I will look into Jobscience, Bullhorn and Joberate. Joberate is developing a product that sounds very interesting. It is called “signal” and tries to find candidates that seem to be ready to change jobs and are thus ripe for the picking. This has obvious external applications, but could even be useful internally: who doesn’t want to know when is on the cusp of leaving? Read more about signal here.

Another things that is happening more often is that companies organize events that manage to attract who don’t work for the company (think of a hackaton) and then let current employees decide who they like to hire from those events. It boils down to organizing things that expose people to you. I think that this is what the larger MOOC providers like Coursera will ultimately do. As a company don’t you want to know who are the top performers in certain courses?

I actually think there must be a market for what I’ll name slow recruitment (or slow recruiting for SEO purposes): not using the latest online technology to continuously accelerate the sourcing and selection process, but take your time instead because you know that is just better. When I mentioned this in the track no eyes lit up (yet).

“Marrying” the candidate – pro and cons (building a close relationship or not)

Inna Ferdman and Irina Točko discussed an important recruitment topic: how “intimate” can you afford to be with your candidates. There is a trend in recruitment to build longer term relationships with candidates maybe even before they are ready to move. They used the metaphor of marriage to explore the topic.

For me this topic is very much about what I’ll term the directionality of the hiring relationship. If I am a recruiter for a company that can find many people for a particular job, then I can afford not to have a relationship with the candidate. If a candidate’s skills are so rare that he can pick different employer (flipping the hiring process so to say), then it pays of to invest in a candidate. (A sidenote: I am toying with the idea of doing an RFI/RFP process for my own employment where I would put down my requirements and then let employers bid against each other, could be interesting).

I don’t know this profession at all, so maybe somebody else can tell me whether the following is a feasible business model for a recruiter. Could you build very solid relationships with a group of very talented people that you then each place once every four years or so? How many people would need to be in your talent pool? Would it be less than Dunbar’s number? I guess that would depend on the field and how high the commissions are.

Employer branding 2.0

This track was led by Jacco Valkenburg from Recruit2 who is a LinkedIn recruitment guru.

According to Jacco we’ve been building recruitment sites for the past 10 -15 years. He now believes that these websites are at the end of their product lifecycle. Mainly because the web is disappearing: people are checking Facebook in the morning, rather than visiting a website. He adviced everybody to move their whole recruitment site into Facebook. Facebook’s interactivity make it a great place to show what an interesting place to work you are.

He showed how a company like Q-Park has created a Facebook page for recruiting. They follow their employees and then share what they share (if it is interesting) on their company page.

Anybody who has read this blog before knows that I have some longstanding issues with Facebook. As a company I wouldn’t put all my eggs in the so-called free basket of a company that is notorious for changing their policies and their functionality at their whim. I also don’t find it decent to make your prospective employees (or even customers) pay with their data for the data and functionality that you are getting. I tried to argue these points in the session, but they seemed to fall to deaf ears mostly. The “dark side” of social technologies weren’t mentioned in any deep way during the day actually except for one fleeting reference to LinkedIn’s scary practices.

About this type of unconference format

Sitting in a circle without slides definitely leads to much better conversations. I wish more conferences had much larger parts of them organized in this way. The one things I did notice is that I have a hard time with the fact that it is perfectly normal to switch tracks mid-way. I personally can’t do it (I also finish books I dislike) and was distracted by people leaving mid-sentence. I do understand why allowing this is essential to making the format work. One other thing that was wonderful was how refreshingly non-commercial the whole thing was. You really had to put effort into finding out who worked for what vendor.

Tru actually seems to have turned itself into a very active and connected community with all angles of recruitment covered. I will definitely attend another one.

My open questions

After the full day I was left with a few open questions on the topic of recruitment:

  • Everybody seemed to think that it is necessary to have recruiters (I guess that is what I would think if I was a recruiter myself), but doesn’t the technology disintermediate the recruiter? How is the profession changing in reaction? We didn’t have any solid discussions on this topic.
  • What is a proper typology for recruitment? The directionality was barely ever addressed directly. What types of recruiters exist?
  • There is a lot of talk about “employer brand”, but there was no talk about changing the company to attract different staff. If you want better people, shouldn’t just be a better place to work? Seems like common sense to me.
  • Are we indeed moving from a discoverability problem to a selection problem?

As always curious to hear your thoughts!