Internetpionier Ethan Zuckerman zat begin 2018 in zak en as over de staat van het internet. Na de Brexit, de verkiezing van Trump en het Cambridge Analytica-schandaal was de maatschappij klaar met het web. Zuckerman had één hoop om het internet weer gezond te krijgen: de Europese publieke omroepen. Geïnspireerd door Zuckerman schreef Geert-Jan Bogaerts (Hoofd Innovatie en Digitale Media bij de VPRO) op Tweede Paasdag 2018 een eerste versie van het PublicSpaces Manifest met daarin vijf belangrijke principes: open, transparant, verantwoordelijk, soeverein en de gebruiker centraal.
Vijf jaar later is PublicSpaces uitgegroeid tot een coalitie van tientallen publieke organisaties die samen werken aan een “een alternatief software-ecosysteem dat het publieke belang vertegenwoordigt en geen winstoogmerk heeft.” Eind juni organiseerde PublicSpaces de derde editie van hun conferentie in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam, en ik was erbij. Ik zag tijdens de conferentie twee grote thema’s:
Inclusieve technologie: het gebrek en de noodzaak
Het PublicSpaces Manifest mist een aantal waarden die op dit moment uiterst relevant zijn. Denk aan duurzaamheid of aan gelijke behandeling. Eén van de sessies ging dan ook over welke waarden er toegevoegd zouden moeten worden aan het manifest.
Het PublicSpaces Manifest mist een aantal waarden die op dit moment uiterst relevant zijn. Denk aan duurzaamheid of aan gelijke behandeling. Eén van de sessies ging dan ook over welke waarden er toegevoegd zouden moeten worden aan het manifest.
Die sessie was een logisch vervolg op het verhaal van Ruha Benjamin, auteur van Race After Technology. In haar keynote maakte ze duidelijk dat een heel klein, niet-representatief deel van de mensheid verantwoordelijk is voor onze digitale wereld. Daardoor zitten we volgens haar gevangen in de verbeelding van een ander. Bovendien zijn de standaardinstellingen van onze technologie niet voor iedereen geschikt.
Ze gebruikte hostile architecture als metafoor. Denk daarbij aan bankjes die gemaakt zijn zodat daklozen er niet op kunnen liggen. Kunstenaar Fabian Brunsing verbeeldt de huidige situatie prachtig met zijn bankje waar je vijftig cent in moet gooien om te kunnen zitten.
In het aansluitende panel over publieke waarden en kunstmatige intelligentie (AI) werd duidelijk hoe de blik van een klein groepje mensen ons perspectief kan vertroebelen. Zo vindt onderzoeker Michele Murgia dat er binnen de hype over kunstmatige intelligentie (AI) buitensporig veel aandacht is voor de toekomstige existentiële risico’s ervan. De grote gevaren zijn ondertussen te weinig in beeld. Denk aan de impact van AI op arbeidsomstandigheden, het klimaat, racisme en sexisme. Hij bouwt daarom een language model vanuit publieke waarden om de productiemiddelen rondom AI democratiseren.
Europa moet investeren in de digitale publieke ruimte
In het panel Investing in the digital commons werd duidelijk dat dit een uitgelezen moment is voor Europa om te investeren in digitale publieke infrastructuur. Simona de Heer is politiek assistent van Europarlementariër Kim van Sparrentak. Zij legde uit dat het gehele Europese politieke spectrum het er over eens kan zijn dat het problematisch is dat big tech de infrastructuur maakt waar wij afhankelijk van zijn. Daarnaast is het niet langer en vogue om de publieke sector zo klein mogelijk te houden (zie bijvoorbeeld de Europese liefde voor Mariana Mazzucato). Volgens De Heer verdient een weerbare maatschappij een sterke publieke sector, eentje die zijn eigen infrastructuur bouwt.
Marleen Stikker (oprichter van Waag Futurelab) sluit zich daarbij aan. Volgens haar heeft de overheid afgelopen jaren heel veel geïnvesteerd in de private sector en in zichzelf, terwijl er eigenlijk geen geld is gegaan naar het digitale publieke domein. Hoog tijd om dit te veranderen. Volgens Stikker heb je overal waar data ontstaat een data commons strategie nodig: een strategie om te zorgen dat die data voor iedereen waardevol kunnen zijn. Als overheid moet je bereid zijn daarbij publiek-civiele (in plaats van publiek-private) samenwerkingen aan te gaan.
Hoe moet zo’n digitale publieke ruimte er dan uit zien? Dat besprak Eli Pariser – bekend van het idee van de filter bubble – in de afsluitende keynote. Met zijn stichting New Public onderzoekt en verkent hij wat er nodig is om digitale publieke ruimtes te maken die voor een breder publiek aantrekkelijk kunnen zijn (lees vooral hun onderzoek).
Voor elke publieke ruimte heb je volgens Pariser drie dingen nodig: er moet iets gebouwd zijn (in het digitale domein zijn dat ‘code ’ en ‘design ’), er moet iets geprogrammeerd worden (de inhoud, datgene wat er te doen is) en je hebt eigenaarschap nodig (mensen die zorgen dat het op een prettige manier blijft werken). Die laatste noemt hij ‘stewards’. Volgens Pariser hebben we te weinig aandacht voor het programma en voor de stewards. Mensen moeten de publieke ruimte vormgeven, het liefst op een democratische manier.
Waarom ik dit interessant vind
Het internet begint steeds meer te lijken op een vliegveld: overal tracking, advertenties en surveillance, met een captive audience. Zelf kan ik heel slecht tegen dit soort volledig commerciële ruimtes. Daarom ben ik fan van de bibliotheek, “het paleis voor het volk”. Het is één van de weinige plekken waar je nog gewoon binnen kan lopen zonder dat je iets hoeft te kopen. Ik mis de digitale equivalent. Eerder betoogde ik daarom al dat we moeten investeren in digitale sociale infrastructuur.
Dit is ook de reden waarom ik met een team van docenten van de Hogeschool van Amsterdam en met Marleen Stikker en Waag Futurelab een nieuwe minor heb ontworpen: Het internet is stuk, maar we gaan het repareren.
De uitdaging is daarbij om aan de hand van het denken over de publick stack nieuwe sociale digitale infrastructuur te ontwerpen die democratisch, inclusief en duurzaam is. Doe en denk je mee?
Deze tekst verscheen eerder als Recast nieuwsbrief.